Hier wordt het toeslag– en kortingsbeleid van het pensioenfonds beschreven.
Hiermee wordt duidelijk hoe toekomstige mee– en tegenvallers worden verdeeld.
a. Toeslagen
Het fonds heeft een voorwaardelijk toeslagbeleid, gebaseerd op de ambitie de pensioenen waardevast te houden. De daarbij gehanteerde maatstaf is de relatieve stijging van het consumentenprijsindexcijfer voor alle huishoudens (afgeleid), met referteperiode juli-juli. Het pensioenfonds streeft naar een toeslagverlening die gemiddeld minimaal gelijkwaardig is aan die van Bedrijfstakpensioenfonds PME.
De mate van toeslagverlening wordt jaarlijks vastgesteld door het bestuur in de decembervergadering en is afhankelijk van de beleidsdekkingsgraad per 31 oktober van datzelfde jaar. De eventuele toeslagverlening vindt vervolgens plaats per 1 januari van het daaropvolgende jaar. Er bestaat geen recht op toeslagen en er wordt hiervoor geen reserve aangehouden.
Er zal alleen toeslagverlening plaats kunnen vinden, voor zover dit toekomstbestendig is. Dat wil zeggen dat de financiële positie van het pensioenfonds zodanig is dat het te verlenen toeslagpercentage ook naar verwachting in de toekomst uitgekeerd zal kunnen worden.
Hierbij hanteert het bestuur de onderstaande beleidsstaffel als leidraad. Deze staffel geldt slechts als uitgangspunt. Bij de jaarlijkse besluitvorming zal het bestuur andere relevante economische omstandigheden (zoals economische vooruitzichten en verwachte bestandsontwikkeling) in ogenschouw nemen.
De inhoud van de beleidsstaffel luidt als volgt:
Beleidsdekkingsgraad per eind oktober | Toeslagverlening |
Lager of gelijk aan 110% | Nihil |
Tussen 110% en bovengrens | Gedeeltelijk (conform artikel 15, Besluit FTK), waarbij de hoogte van de toeslag zodanig wordt bepaald dat – wanneer deze jaarlijks wordt toegekend – de contante waarde van alle toeslagen exact gelijk is aan het voor toeslagverlening beschikbare vermogen.
Dit voor toeslagverlening beschikbare vermogen is gelijk aan het verschil tussen de beleidsdekkingsgraad per eind oktober en 110%, vermenigvuldigd met de TV per eind oktober. |
Boven de bovengrens | Volledige toeslagverlening + eventueel inhaaltoeslagen en herstel van kortingen |
De bovengrens wordt jaarlijks vastgesteld zodanig dat deze voldoet aan de eis van
toekomstbestendigheid.
De vaststelling van de bovengrens is als volgt:
- Contante waarde toeslagen (CWT) = de contante waarde van de kasstromen behorende bij de toeslagen indien de volledige maatstaf in elk jaar in de toekomst over de op de berekeningsdatum opgebouwde aanspraken wordt verleend. De contante waarde wordt bepaald op basis van het verwachte netto meetkundige rendement op zakelijke waarden;
- De technische voorziening (TV) wordt bepaald op basis van de per de berekeningsdatum door het fonds gehanteerde actuariële grondslagen, inclusief de door DNB per die datum gepubliceerde rentetermijnstructuur;
- Bovengrens toeslagbeleid = 110% + CWT / TV. Deze wordt jaarlijks vastgesteld en in het jaarverslag vermeld (de bovengrens wordt vastgesteld overeenkomstig het principe van toekomstbestendige indexatie zoals bepaald in artikel 15, Besluit FTK).
Als de beleidsdekkingsgraad boven het niveau ligt waarbij volledige toeslagverlening conform de ambitie mogelijk is, kan sprake zijn van reparatie van eerder doorgevoerde kortingen en/of inhaaltoeslagverlening. Hierbij worden doorgevoerde kortingen en/of gemiste toeslagen betrokken die tot maximaal vijftien jaar in het verleden liggen. Reparatie van eerder doorgevoerde kortingen gaat hierbij voor op het verlenen van inhaaltoeslagen. Compensatie vindt verder in chronologische volgorde plaats. De korting of gemiste toeslag die het verst terug in de tijd ligt, wordt als eerste gecompenseerd.
In enig jaar zal maximaal 1/5de deel van het positieve verschil tussen het eigen vermogen conform de beleidsdekkingsgraad en het vermogensniveau waarbij volledige toeslagverlening conform de ambitie mogelijk is voor reparatie van kortingen en/of inhaaltoeslagen worden aangewend.
In 2015 heeft het bestuur een aanvangshaalbaarheidstoets uitgevoerd. Op basis van deze analyse is het verwachte pensioenresultaat uitgaande van de feitelijke financiële positie per einde 2014 en uitgaande van de evenwichtssituatie (i.e. geen reservetekort) vastgesteld. Het bestuur voert sindsdien jaarlijks een haalbaarheidstoets uit om te monitoren in hoeverre het verwachte pensioenresultaat nog aansluit bij de oorspronkelijk gewekte verwachtingen.
b. Kortingsbeleid
Het pensioenfonds kan de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien:
a. de beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds niet voldoet aan het niveau dat hoort bij het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen;
b. het pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn een beleidsdekkingsgraad te bereiken op het niveau dat hoort bij het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever(s) onevenredig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan, bedoeld in artikel 138 en 139 van de Pensioenwet.
Het pensioenfonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever(s) schriftelijk over een besluit tot korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten. De korting kan op zijn vroegst een maand na de in de vorige volzin bedoelde informatieverstrekking worden gerealiseerd. DNB wordt onverwijld door het pensioenfonds geïnformeerd over het voorgenomen besluit tot korting, welk besluit pas kan worden gerealiseerd na instemming van DNB.
Een eventuele korting benodigd in verband met het bereiken van het vereist eigen vermogen wordt tijdsevenredig gespreid over de maximale duur van het herstelplan. Er is hierbij sprake van een uniforme korting, waarbij dus geen onderscheid wordt gemaakt naar de status van de deelnemers binnen het pensioenfonds.
Een eventuele korting in verband met het bereiken van het minimaal vereist eigen vermogen wordt gespreid over een periode van maximaal vijf jaar, waarbij in beginsel een minimale korting per jaar van 5% in acht wordt genomen. Een benodigde korting van minder dan 5% wordt in één keer doorgevoerd.